Laan 1914 was gelegen op de hoek Laan 1914 en de (voormalige) Appelweg in Amersfoort. In 1939 werd het tijdens de mobilisatie als Barakkenkamp Appelweg gebouwd in opdracht van het Ministerie van Defensie, als één van vier militaire kampen in- en rond Amersfoort.
In 1941 werd het kamp door de SIPO /SD ingericht als gevangenenkamp. Het kamp werd in tweeën gedeeld: het zuidelijk deel vormde het eigenlijke gevangenenkamp, het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, waar tussen augustus 1941 en april 1945 ongeveer 35.000 Nederlanders gevangen hebben gezeten. In het noordelijk deel werden de SS-bewakers en de kampadministratie ondergebracht. Ook bevond er zich de beruchte cellenbunker.
Vrijwel direct na de Oorlog werd het kamp onder verantwoordelijkheid van het Militair Gezag ingericht als bewarings- en verblijfskamp, waar politieke delinquenten konden worden opgesloten in afwachting van hun berechting. De eerste gevangenen arriveerden op 30 mei 1945. Zij werden ondergebracht in drie van de bestaande barakken. De overige barakken werden tot augustus van dat jaar gebruikt voor de (tijdelijke) opvang van repatrianten, mensen die terugkeerden na tewerkstelling in Duitsland. Na sluiting van het repatriantenkamp volgde de sluiting van een aantal kleinere Utrechtse bewarings- en verblijfskampen. De gevangenen die deze kampen hadden bevolkt werden overgebracht naar Laan 1914. Ook een aantal gevangenen uit Winschoten en Almelo werd naar Amersfoort overgeplaatst. In augustus 1945 herbergde Laan 1914 ongeveer drieduizend gevangenen. In oktober van dat jaar werden vijfhonderd door de Amerikanen in Oostenrijk krijgsgevangen gemaakte SS’ers overgebracht naar Amersfoort, die in barak V werden opgesloten.
Net als in de vele andere bewarings- en verblijfskampen in Nederland waren de leefomstandigheden in Laan 1914 met name kort na de Oorlog slecht. Aanvankelijk was er sprake van overbevolking. De sanitaire voorzieningen waren ontoereikend. Tot september 1945 was er nauwelijks voedsel, het weinige voedsel was van lage kwaliteit. In de ziekenboeg was alleen plek voor ernstig zieken, besmettelijk zieke gedetineerden konden niet worden geïsoleerd. Bij gebrek aan gezag en een goede organisatiestructuur kon het gebeuren dat gevangenen door niet zelden rancuneuze bewakers regelmatig werden mishandeld. Gevangenen werden geslagen, geschopt en met koud water besproeid.
Net als ten tijde van het Durchgangslager kenden de gevangenen enige mate van zelfbestuur, met één kamphoofd en diverse barak- en zaalhoofden. Het kamphoofd kon als enige wensen van gedetineerden overbrengen aan de kampleiding. Hij instrueerde nieuwe gedetineerden over gedragsregels in het kamp.
Voor gedetineerden tot zestig jaar gold een werkplicht. Zij werkten zowel in- als buiten het kamp. Met name buiten het kamp moest fysiek zwaar werk verricht worden. Sommige gedetineerden werden aan bedrijven uitgeleend.
Per 1 september 1946 werd het kamp overgedragen aan het ministerie van oorlog, dat ruimte nodig had voor de legering van dienstplichtigen. De laatst overgebleven gevangenen werden overgebracht naar een kamp in Nieuw-Milligen.
Leestips :
Hoving, R. (2011). Het ‘foute’ kamp : De geschiedenis van het Amersfoortse interneringskamp Laan 1914 [1945-1946]. Ad Donker.
Vaart Smit, H.W. van der,”Kamptoestanden 1944-’45-’48 : rapport”. N.V. Uitgeverij De Keizerskroon,1949. https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB28:007360000:00005